- lid
- {{lid}}{{/term}}1 [persoon die deel uitmaakt van een groep, vaak in samenstellingen] member2 [deel van het lichaam] part ⇒ member, 〈ledemaat ook〉 limb3 [wiskunde] term4 [paragraaf] paragraph♦voorbeelden:1 het aantal leden bedraagt … • the membership is …lid van een firma • a partner in a firmlid van de gemeenteraad • (town) councillorlid van de Kamer • BMember of Parliament, M.P.hij werd verkozen tot lid van de Raad/van het Parlement • he was elected onto the Council/to Parliamentbetalend lid • sustaining memberbuitengewoon lid • associate (member)geregistreerd/stemgerechtigd lid • card-carrying/voting memberlid blijven • stay on the books; 〈in bestuur〉 continue in officedeze omroep heeft/telt 500.000 leden • this broadcasting company has a membership of 500,000niet-studenten kunnen geen lid worden • non-students are not eligible for membershiplid worden van • join, become a member oflid voor het leven worden • become a life memberlid zijn van de bibliotheek • belong to the librarylid zijn van • be a member of; be/serve on 〈comité e.d.〉als lid bedanken • resign one's membershipiemand als lid schrappen/royeren • strike someone's name from the booksals lid toelaten • admit to membershipbeëdigd worden als lid van • be sworn in as a member ofzich als lid aanmelden/opgeven • apply for membership2 recht van lijf en leden • straight-limbedhet (mannelijk) lid • the (male) memberhij beefde over al zijn leden • he trembled in every limb/all overhij heeft een ziekte onder de leden • he has a disease4 artikel 3, lid 4 • subsection 4 of section 3¶ een ontwrichte elleboog in het lid plaatsen/zetten • put back/ 〈medicijnen, geneeskunde〉reduce a dislocated elbow
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.